e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

Gevonden: 2098
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heten heten: hijtə (Neerglabbeek) heeten [ZND 25 (1937)] III-2-2
heukeling heukeltje: hīǝ.kǝlkǝ (Neerglabbeek), hoppertje: hepǝrkǝ (Neerglabbeek) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden draaien: drɛi̯ǝ (Neerglabbeek) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: hūəp (Neerglabbeek) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] III-1-1
heuvel heuvel: hīvǝl (Neerglabbeek) Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22] I-8
heuvel, kleine hoogte heuvel: ynəhīvəl (Neerglabbeek) heuvel [ZND 34 (1940)] III-4-4
hiel vers: vars (Neerglabbeek, ... ) hiel (van de voet) [ZND m] || hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)] III-1-1
hij aardt naar zijn vader hij trekt op zijn vader: he trékt op zīē vaaər (Neerglabbeek) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
hijgen kuimen: kimǝ (Neerglabbeek) [JG 1a, 1b] I-11
hinkelen perkhinken: perkhenke (Neerglabbeek) Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] III-3-2