e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

Gevonden: 2098
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knoop van de korenhalm knoop: (mv knęi̯.p)  knǫű.p (Neerglabbeek) De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
knorren knorren: knorǝ (Neerglabbeek) Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
knorrepot brombeer: bròmbèèr (Neerglabbeek), brompot: bròmpot (Neerglabbeek), grauwelaar: grauwelèèr (Neerglabbeek), grommelaar: gròmmelèèr (Neerglabbeek), grommelpot: grommelpot (Neerglabbeek), wāt ijnə groͅmməlpoͅt (Neerglabbeek), knorpot: ynə knorpoͅt (Neerglabbeek) knorrepot || preutelen: betekenis [ZND 40 (1942)] || Wat een gemelijke kerel (altijd misnoegd, knorrig). [ZND 24 (1937)] || Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)] III-1-4
knuppel, knots kluppel: kləpəl (Neerglabbeek), stok: stek (Neerglabbeek) hoe heet een korte dikke stok, b.v. om noten af te werpen. [ZND 28 (1938)] || knuppel [ZND 36 (1941)] III-1-2
koe koe: ki (Neerglabbeek), kii̯ (Neerglabbeek), ku (Neerglabbeek), kui̯ (Neerglabbeek), (Neerglabbeek), (Neerglabbeek), (Neerglabbeek), (Neerglabbeek) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koe die pas gekalfd heeft vaars: vē̜rs (Neerglabbeek) Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16] I-11
koeherder koeherd: kui̯wɛ̄rt (Neerglabbeek) Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
koekje mopje: mipke (Neerglabbeek) hard, rond of langwerpig koekje III-2-3
koekoeksbloem koekoeksbloem: -  kakoeksbloem (Neerglabbeek) echte koekoeksbloem [DC 49a (1974)] III-4-3
koele plek in de schaduw killeschaai: killesjaai (Neerglabbeek), koeleschaai: koelesjaai (Neerglabbeek) koele plek in de schaduw III-4-4