20839 |
mosterd |
mosterd:
moster (L367p Neerglabbeek),
mosterd (L367p Neerglabbeek)
|
mostaar || mostaard
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
mot (L367p Neerglabbeek)
|
mot, vlindertje
III-4-2
|
25130 |
motregen, fijne regen |
motregen:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
motrèèngel (L367p Neerglabbeek),
neetsel:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
neetsel (L367p Neerglabbeek),
stofregen:
stoͅvrēͅxə (L367p Neerglabbeek),
van de kromme:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees). ps. wel vermeld op blz. 258: dèè kròmme rèèngel!
van dèè kròmme (L367p Neerglabbeek)
|
motregen, fijne regen || stofregen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
daar valt het van de kromme:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
doa viltsj van dèè kròmme (L367p Neerglabbeek),
motregenen:
het motrèxət (L367p Neerglabbeek),
neetselen:
het neetseldj (L367p Neerglabbeek),
neetsele (L367p Neerglabbeek)
|
miezelen, motregenen || motregen, fijne regen || stofregenen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
24356 |
mug |
mug:
mègk (L367p Neerglabbeek)
|
mug
III-4-2
|
26147 |
muilband |
domband:
dombã.nt (L367p Neerglabbeek)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
17872 |
muilpeer |
pruim tegen het gezicht:
prym teͅix zīn xeͅsixt (L367p Neerglabbeek)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
24357 |
muis |
muis:
mûs (L367p Neerglabbeek),
muisje:
mi-jske (L367p Neerglabbeek)
|
muis || muisje
III-4-2
|
30091 |
muur |
muur:
mōr (L367p Neerglabbeek)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
grifiaat:
grifioat (L367p Neerglabbeek),
kernoffel:
kernòffel (L367p Neerglabbeek)
|
muurbloem (fr. giroflée) || muurbloempje (fr. giroflée)
III-4-3
|