19831 |
stoelpoot |
stumpel:
het woord is verwant aan stiepel (meubelpoot)
stimpel (L367p Neerglabbeek)
|
de poot van een stoel
III-2-1
|
19659 |
stofblik |
blik:
blek (L367p Neerglabbeek)
|
stofblik [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19503 |
stofdoek |
stoflap:
stoͅflap (L367p Neerglabbeek),
stoflommel:
stòflòmmel (L367p Neerglabbeek)
|
Een doek waarmee er stof kan weggenomen worden || een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
gors:
znd 23, 60c;
gòrs (L367p Neerglabbeek)
|
stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
19559 |
stolp |
kaasstolp:
kiêsstölp (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek)
|
glazen klok waaronder kaas wordt bewaard || stolp
III-2-1
|
20877 |
stomdronken |
keizat:
kejzaat (L367p Neerglabbeek),
schupzat:
sjöpzaat (L367p Neerglabbeek)
|
straalbezopen
III-2-3
|
31626 |
stoot |
stoot:
stīǝtǝ (L367p Neerglabbeek)
|
Het ijzeren plaatje dat bij winterbeslag tegen het uitglijden vóór onder het hoefijzer wordt geplaatst. In P 174, P 224 en Q 182 was de stoot onbekend, in K 353 werden in plaats van een plaatje één of twee schroeven aan de voorzijde van het hoefijzer bevestigd. [N 33, 357; JG 1a; JG 1b; JG 1d; monogr.]
II-11
|
34577 |
stootring |
as:
as (L367p Neerglabbeek)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
32330 |
stop, tapkraan |
tap:
tap (L367p Neerglabbeek)
|
De, volgens respondenten uit Horst (L 246), Broekhuizenvorst (L 0247), Venlo (L 271) en Beesel (L 300), van kurk vervaardigde stop, die ter afsluiting in het tapgat wordt geslagen. Wanneer het houten vat wordt aangeslagen, wordt de stop vervangen door een houten tapkraan. [A 36, 3d; monogr.]
II-12
|
33062 |
stoppeleinde van de schoof |
stok:
stǫk (L367p Neerglabbeek)
|
De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|