19718 |
zeven |
zeven:
zève (L367p Neerglabbeek)
|
zeven
III-2-1
|
33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zē̜vǝ (L367p Neerglabbeek)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
21298 |
zich bemoeien met |
moeien:
mōiə (L367p Neerglabbeek)
|
ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
us spooie (L367p Neerglabbeek)
|
Zich haasten. We moeten ons haasten om de bus te halen. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
19319 |
zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon |
kakmadam:
ki-jk mich doa de kakmedammeke ins möt hèèr huug hekskes iêver de stroat wagkele
kakmedam (L367p Neerglabbeek)
|
hovaardig en aanstellerig vrouwmens
III-1-4
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
ook materiaal znd 27, 39
zeg enbēlə (L367p Neerglabbeek)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wei̯njtjǝlǝ (L367p Neerglabbeek)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
33038 |
zicht |
pik:
pek (L367p Neerglabbeek),
zicht:
zext (L367p Neerglabbeek)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zek (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek)
|
ziek [ZND 46 (1946)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kīkə (L367p Neerglabbeek),
zien:
zen (L367p Neerglabbeek)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen. [ZND 46 (1946)] || kijken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|