19283 |
aarzelen |
drezen:
dreise (L367p Neerglabbeek),
drejse (L367p Neerglabbeek),
hoetelen:
mindere gebruikt vero. vorm huitele
hûtele (L367p Neerglabbeek)
|
aarzelen || aarzelen, van het (of de) ene naar het (de) andere lopen
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
haast:
hartənhōͅst (L367p Neerglabbeek),
hōͅste (L367p Neerglabbeek)
|
Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)]
III-3-2
|
19009 |
abuis |
abuis:
hɛbs əbi:s (L367p Neerglabbeek),
ook materiaal znd 19a,6
hɛbə əbīs (L367p Neerglabbeek),
mis:
deͅtizmiz (L367p Neerglabbeek)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
25099 |
achtereen, na elkaar |
aan een stuk:
ps. in deze betekenis staat het niet!
aan èè stèk (L367p Neerglabbeek),
de een achter de ander:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
d⁄ein achter d⁄ander (L367p Neerglabbeek),
met staande kar:
Bijv. als de oogst wordt binnengehaald met een gereedstaande kar als de andere aankomt.
möt stoandzje kar (L367p Neerglabbeek),
na-een:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
noa ein (L367p Neerglabbeek),
naastegang:
noastegang (L367p Neerglabbeek)
|
achtereen, na elkaar
III-4-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhām (L367p Neerglabbeek)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33802 |
achterknie |
hees:
hīrs (L367p Neerglabbeek)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
19445 |
achteruit |
hup-terug:
hø̜p tręq (L367p Neerglabbeek),
terug:
tręk (L367p Neerglabbeek)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
34584 |
achterwand |
achterste hoofdbred:
axtǝrstǝ hęi̯brit (L367p Neerglabbeek),
hoofdbred:
hɛi̯brīǝ.t (L367p Neerglabbeek)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17685 |
ademen |
ademen:
ɛch kos ne:t o:jəmə (L367p Neerglabbeek)
|
Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
də oͅrə oͅp zi:nə koͅp (L367p Neerglabbeek),
yn oͅr ūpəsniÚ:ə (L367p Neerglabbeek)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|