id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17787 | doof | doof: douf (Neerglabbeek), hè es zu dö:əf es ijne poͅt (Neerglabbeek) | doof [ZND m] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)] III-1-1 |
19590 | doofpot | amertenpot: Bij het ichtere rookten de mannen hun pijp bij het haardvuur en de vrouwen hadden bij het breien de oamertepot tussen de voeten oamertepot (Neerglabbeek), hoeielpot: Dus een beenverwarmer hûjelpot (Neerglabbeek) | een aarden pot gevuld met gloeiende sintels die op de vloer tussen de voeten gezet werd || Een gesloten aarden pot waarin nog nagloeiende sintels liggen III-2-1 |
25123 | dooien | dooien: dūjə (Neerglabbeek, ... ) | dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4 |
34537 | dooier | doren: dūi̯.rǝ (Neerglabbeek) | Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12 |
20210 | doopsuiker | doopsuiker: destijds werd die door de meter van het kind uitgeworpen voor al de kinderen duipsòkker (Neerglabbeek), klitsje: weleer was het de gewoonte bij een doopsel "klitskes"te gooien voor de verzamelde buurtjeugd klitske (Neerglabbeek) | doopsuiker || doopsuikerboontje III-2-2 |
25059 | door elkaar, verward | dooreen: (betekent ook: gemiddeld). duurein gepakt. duurein (Neerglabbeek) | door elkaar, verward III-4-4 |
20206 | door zwangerschap gedwongen huwelijk | moetens: motes (Neerglabbeek) | gezegd van een paar dat "moet"trouwen III-2-2 |
24477 | doorn, stekel | doorn: dèèr (Neerglabbeek) | doorn III-4-3 |
24503 | doornappel | duivelskoren: di-jvelskure (Neerglabbeek) | doornappel III-4-3 |
20848 | dopen | dopen: ij kijənd döəpə (Neerglabbeek) | Een kind dopen. [ZND 23 (1937)] III-3-3 |