e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerglabbeek

Overzicht

Gevonden: 2098
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doof doof: douf (Neerglabbeek), hè es zu dö:əf es ijne poͅt (Neerglabbeek) doof [ZND m] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)] III-1-1
doofpot amertenpot: Bij het ichtere rookten de mannen hun pijp bij het haardvuur en de vrouwen hadden bij het breien de oamertepot tussen de voeten  oamertepot (Neerglabbeek), hoeielpot: Dus een beenverwarmer  hûjelpot (Neerglabbeek) een aarden pot gevuld met gloeiende sintels die op de vloer tussen de voeten gezet werd || Een gesloten aarden pot waarin nog nagloeiende sintels liggen III-2-1
dooien dooien: dūjə (Neerglabbeek, ... ) dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
dooier doren: dūi̯.rǝ (Neerglabbeek) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doopsuiker doopsuiker: destijds werd die door de meter van het kind uitgeworpen voor al de kinderen  duipsòkker (Neerglabbeek), klitsje: weleer was het de gewoonte bij een doopsel "klitskes"te gooien voor de verzamelde buurtjeugd  klitske (Neerglabbeek) doopsuiker || doopsuikerboontje III-2-2
door elkaar, verward dooreen: (betekent ook: gemiddeld). duurein gepakt.  duurein (Neerglabbeek) door elkaar, verward III-4-4
door zwangerschap gedwongen huwelijk moetens: motes (Neerglabbeek) gezegd van een paar dat "moet"trouwen III-2-2
doorn, stekel doorn: dèèr (Neerglabbeek) doorn III-4-3
doornappel duivelskoren: di-jvelskure (Neerglabbeek) doornappel III-4-3
dopen dopen: ij kijənd döəpə (Neerglabbeek) Een kind dopen. [ZND 23 (1937)] III-3-3