33755 |
fokmerrie |
kweekmeer:
kwēkmē̜.r (L367p Neerglabbeek),
veulensmeer:
vīǝ.lǝsmē̜.r (L367p Neerglabbeek)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
kweekzoog:
kwēksūi̯ǝ.x (L367p Neerglabbeek)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
20143 |
fopspeen |
fots:
ontrondingsgebied???
fiets (L367p Neerglabbeek),
lots:
syn. tuter
lòts (L367p Neerglabbeek)
|
fopspeen || fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)]
III-2-2
|
33528 |
framboos |
hennenbeer:
hinnebiêre (L367p Neerglabbeek)
|
I-7
|
33530 |
fruit, slechte kwaliteit |
kraatsel:
kraatsel (L367p Neerglabbeek)
|
fruit, slecht, minderwaardig —
I-7
|
19094 |
futloze jongen |
lummel:
liməl (L367p Neerglabbeek)
|
Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
20530 |
gaar |
gaar:
gaar (L367p Neerglabbeek)
|
gaar
III-2-3
|
33849 |
galopperen |
viervoetig (lopen):
vērvētǝx (L367p Neerglabbeek)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
19375 |
gang |
gang:
gaŋk (L367p Neerglabbeek),
gedeelte van een woning Gank di-jn gank
gangk (L367p Neerglabbeek)
|
gang [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
34548 |
gans |
gans:
gans (L367p Neerglabbeek),
gau̯s (L367p Neerglabbeek)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|