32350 |
gierton |
zeikton:
[zeik]ton (L367p Neerglabbeek)
|
De gierton wordt gebruikt om gier naar het land te vervoeren. De oude houten gierton met ijzeren banden rondom was vaak een afgedankte bierton of wijnvat. Zij kon enkele honderden liters bevatten. Soms duiden de benamingen met vat op een grotere inhoud dan de benamingen met ton, maar dat is lang niet altijd het geval. Met Afb. 9. gierton e.d. wordt vaak het door kar en ton gevormde geheel bedoeld. Zie daarom ook het vorige lemma. Een voorloper van de gierton was de houten en open gierbak (b.) het langst in gebruik bij keuterboeren en in weidegebieden. Een apart onderdeel (C.) vormen de benamingen voor de kleinere ton gebruikt voor het vervoer van gier op kleine schaal, in het bijzonder van de inhoud van de beerput. Een dergelijke ton werd vaak onder het deksel van het toilet geplaatst. Als zij vol was, werd zij naar tuin, veld of weide gedragen en daar geledigd. Ook werd zij wel op een kruiwagen vervoerd. Gedragen werd de ton aan twee hengsels, met een stok dwars over de ton of twee stokken evenwijdig langs de zijkanten. [N 11, 21 + 28 add.; N 11A, 53a + 54a + 55 + 58a + 58b; N 17, 9a add. + 9b; N 18, 122 + 124; N M, 9a; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
25141 |
gieten, hard regenen |
gieten:
deg geets, hij guut, geguuëte
geete (L367p Neerglabbeek),
spuiten:
het water spet ut de regenbieës
spɛt (L367p Neerglabbeek)
|
gieten, gutsen [ZND 25 (1937)] || gutsen [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glāt (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
18879 |
glimlachen |
glimlachen:
gleͅmlaxə (L367p Neerglabbeek)
|
hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
lichtmadetje:
lēxtmāəkə (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
17786 |
goed luisteren |
goed luisteren:
gōt ly(3)̄stərə (L367p Neerglabbeek)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
19102 |
goedheid |
goedigheid:
Det minske is de gotigheid in persuun
gotigheid (L367p Neerglabbeek),
te goed:
ook materiaal znd 24, 20
te gōt (L367p Neerglabbeek)
|
goedheid [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
dɛt es gōə køp (L367p Neerglabbeek)
|
Dat is goedkoop [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21512 |
goedkoopst |
voor niks:
vér neks (L367p Neerglabbeek)
|
goedkoopst [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21477 |
goedkoper |
beterkoop:
bɛtər k"p (L367p Neerglabbeek)
|
goedkoper [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|