20617 |
korst |
korst:
korst (L367p Neerglabbeek)
|
korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)]
III-2-3
|
18013 |
kortademig |
dempig:
deͅmpix (L367p Neerglabbeek),
kort:
koͅrt van ōsəm (L367p Neerglabbeek)
|
dempig [ZND m] || hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
ein koͅrte boͅks (L367p Neerglabbeek)
|
korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
kortmeel:
kortmę̄l (L367p Neerglabbeek)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
34520 |
kortwieken |
afsnijden:
āfsnīǝ (L367p Neerglabbeek)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
23274 |
koster |
koster:
de käster (L367p Neerglabbeek)
|
Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
koͅstgɛ̄ngər (L367p Neerglabbeek)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pensionaat (L367p Neerglabbeek)
|
kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
karbonaaie (L367p Neerglabbeek),
kɛrbə’nāiə (L367p Neerglabbeek),
onmiddelijk bereid nadat het varken geslacht is uit spek en andere stukjes vlees, gestoofd in eigen vet
kermenaai (L367p Neerglabbeek),
kotelet:
koͅrtə’leͅtə (L367p Neerglabbeek),
Fr. côtelette
kortelöt (L367p Neerglabbeek)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [Goossens 1c (1955b)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || karmonade || kotelet || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
gedauwd:
geduitsj (L367p Neerglabbeek)
|
mistig, nevelig
III-4-4
|