e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q096c plaats=Neerharen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijk schaap bok: bok (Neerharen) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif hoorn: hō.rə (Neerharen) Doffer. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
mannelijke eend wenderik: wē.ndǝrek (Neerharen) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.] I-12
mannelijke gans wenderik: wē.ndǝrek (Neerharen) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke geit geitenbok: gęi̯.tǝbok (Neerharen) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke hond, reu rekel: rēͅkəl (Neerharen) reu [Goossens 1b (1960)] III-2-1
mannelijke kat, kater kater: kāə.tər (Neerharen) kater [Goossens 1b (1960)] III-2-1
mannenkleren mansgoed: mansgōt (Neerharen), manskleren: manskleͅiər (Neerharen) mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
mannenonderhemd hemd: humme [høͅmə} (Neerharen) onderhemd voor mannen [N 25 (1964)] III-1-3
mantelpak mantelpakje: mantəlpeͅkskə (Neerharen) mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)] III-1-3