e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q096c plaats=Neerharen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spenen spenen: spīǝnǝ (Neerharen) Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] I-9
sperziebonen prinsesbonen: oi= toi  prin-ses-boine (Neerharen) De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)] I-7
spie kijl: kī.l (Neerharen) De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] I-3
spin spin: speͅn (Neerharen) spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)] III-4-2
spinnen snorken: snoͅrəkə (Neerharen) spinnen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
spinnenweb spinnengeweef: speͅnəgəwēf (Neerharen) spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)] III-4-2
spinnewiel spinraadje: spęnrętšǝ (Neerharen), spinrad: spęnrat (Neerharen) Toestel om vlas, wol en soms ook andere vezelsoorten te spinnen. Men kent verschillende soorten spinnewielen. Er zijn er waarbij de spil met kam of vleugel boven het wiel is ingebouwd en waarbij de voet een schijfvormig, horizontaal blokje op vier (soms drie) pootjes is. Dit is het zogenaamde blokwiel of de blokspoel. Verder is er een model waarbij de spil naast het wiel is gebouwd. In het rechthoekige, schuingerichte blokje steken drie poten die zich lijken schrap te zetten. Vandaar ook wel benamingen als geit en germ. Een derde model met spil en vleugel naast het wiel en waarbij het dragende gedeelte een rechthoekig raam is, komt niet zoveel voor (Weyns, pag. 843). Dit is het zogenoemde raamwiel. Bij de blokspoel draait het grote wiel vlak voor de spinster of spinner. Het spinmechanisme staat midden boven het wiel ter hoogte van de borst van degene die spint. De blokspoel werd in de jaren 1940-1945 populair. Ze heeft maar de helft staanplaats nodig vergeleken met de ø̄lange spoelø̄ (informant van L 320a). Ze kon in kleine ruimtes zoals die op binnenschepen worden gebruikt (Weyns, pag. 843). Vandaar ook de benaming schippersspoel. Ook de benaming bok duidt op het model ø̄blokspoelø̄. De benamingen bok, geit en germ zijn vergelijkenderwijs ontstaan door de bepaalde vorm van het spinnewiel. Zie afb. 50. [N 34, A; N 5A (I] II-7
spionnetje, kijkgaatje kijkgaatje: kiek-geèt-sje (Neerharen) Raampje of gaatje in de deur om te zien wie er voor de deur staat (kijkvenstertje, oog, kijkgaatje) [N 79 (1979)] III-2-1
spits, kop van de mijt kop: kop (Neerharen) Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
sporten sproten: sprō.tǝ (Neerharen) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13