e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q096c plaats=Neerharen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stille regen pledderen: pledderen (Neerharen) stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)] III-4-4
stilstaan hou: hōu̯ (Neerharen) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stinkende gouwe wegenblad: wègheblāād (Neerharen), wrattenkruid: vrattekroe(e)d (Neerharen) schelkruid [ZND 06 (1924)] III-4-3
stoep luif: lujf (Neerharen), stoep: stŏĕp (Neerharen) stoep, trottoir; hoe noemt men in uw woonplaats de stoep of het trottoir langs een straat? [DC 47 (1972)] III-3-1
stof afnemen stub afdoen: stub aofdoon (Neerharen) Stof afnemen (stoffen) [N 79 (1979)] III-2-1
stofdoek lommel: løͅməl (Neerharen) een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)] III-2-1
stoffen pantoffel slof: sloffe (Neerharen) sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)] III-1-3
stolp kaasstolp: kistølp (Neerharen) kaasstolp [N 20 (zj)] III-2-1
stoofkarbonade karbonade: stoofvlees  kərmənājə (Neerharen) karbonaden [Goossens 1b (1960)] III-2-3
stookgat van de oven ovenmuil: [oven]mǫu̯l (Neerharen) De benaming voor het stookgat van de oven dat voorzien is van een ijzeren deurtje. Vergelijk het lemma "ovenmond" in aflevering II.1, pag. 71. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 79b] I-6