e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerharen

Overzicht

Gevonden: 2169
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lip van een hoefijzer lip: løp (Neerharen) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11
litteken litteken: litteijken (Neerharen) een litteken [ZND 37 (1941)] III-1-2
loeien van de koe in het algemeen beuken: bø̄kǝ (Neerharen) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loof loof: louf (Neerharen) De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] III-4-3
loon daghuur: ps. omgespeld volgens Frings.  dāxh"r (Neerharen), trek: ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.  trek (Neerharen) loon, wat men verdient [N 21 (1963)] III-3-1
loops loops: lōͅəps (Neerharen) loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)] III-2-1
loot, nieuw uitgelopen twijgje scheut: sjeùt (Neerharen) Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] III-4-3
lopen lopen: lǫu̯.pǝ (Neerharen) Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82] I-9
losse linnen halsboord boordje: bərtšə (Neerharen) halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)] III-1-3
losse manchet manchet: manšeͅt (Neerharen) manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)] III-1-3