25212 |
stille regen |
pledderen:
pledderen (Q096c Neerharen)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hōu̯ (Q096c Neerharen)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
24565 |
stinkende gouwe |
wegenblad:
wègheblāād (Q096c Neerharen),
wrattenkruid:
vrattekroe(e)d (Q096c Neerharen)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
21226 |
stoep |
luif:
lujf (Q096c Neerharen),
stoep:
stŏĕp (Q096c Neerharen)
|
stoep, trottoir; hoe noemt men in uw woonplaats de stoep of het trottoir langs een straat? [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
19430 |
stof afnemen |
stub afdoen:
stub aofdoon (Q096c Neerharen)
|
Stof afnemen (stoffen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19503 |
stofdoek |
lommel:
løͅməl (Q096c Neerharen)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
18357 |
stoffen pantoffel |
slof:
sloffe (Q096c Neerharen)
|
sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19559 |
stolp |
kaasstolp:
kistølp (Q096c Neerharen)
|
kaasstolp [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20624 |
stoofkarbonade |
karbonade:
stoofvlees
kərmənājə (Q096c Neerharen)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
33419 |
stookgat van de oven |
ovenmuil:
[oven]mǫu̯l (Q096c Neerharen)
|
De benaming voor het stookgat van de oven dat voorzien is van een ijzeren deurtje. Vergelijk het lemma "ovenmond" in aflevering II.1, pag. 71. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 79b]
I-6
|