e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerharen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tuiertouw, tuierketting ketting: kęteŋ (Neerharen) Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b] I-11
tuiertuig tuier: tø̜u̯ǝr (Neerharen) Het tuiergereedschap in het algemeen. [N 3A, 14h] I-11
tuinen tuinen: tynǝ (Neerharen) Vlecht- en pleisterwerk herstellen of vernieuwen. Het lemma bevat algemene benamingen voor het herstelwerk aan vakwerk, maar ook termen die specifiek het repareren van het pleisterwerk ('bijplekken', 'bijklenen', 'plaasteren', etc.) of het aanbrengen van nieuw vlechtwerk ('hervitsen', 'opnieuw vitsen', etc.) aanduiden. Het woordtype 'tuinen' is ook in L 332, Q 28 en Q 98 bekend. Het wordt daar echter uitsluitend gebruikt voor het dichten van hagen of het afrasteren van weilanden. [N 4A, 53i] II-9
tuinkervel kelver: kelver (Neerharen), kervel: kervel (Neerharen), keͅrvəl (Neerharen) [Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)] I-7
tuit tuitel: tøi̯təl (Neerharen) tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)] III-2-1
tweede klaversnede tweede snede: tweede snede (Neerharen) Zoals het nagras meestal van betere kwaliteit is dan de eerste snede, zo is ook de tweede snede klaver een gezochte soort groenvoer. Vergelijk aflevering I.3, paragraaf 6: Nagras. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [JG 1c, 2c; monogr.] I-5
twijg karwatsje: kǝrwatškǝ (Neerharen) Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
twintig frank twintig frank: ps. omgespeld volgens Frings.  twentəx fraŋ (Neerharen) 20 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
ui, ajuin unne: ønə (Neerharen) ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)] I-7
uier uier: yi̯ǝr (Neerharen), øi̯.ǝr (Neerharen), øi̯ǝr (Neerharen), øu̯.ǝr (Neerharen), øu̯ǝr (Neerharen) [JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-11, I-12, I-9