e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerharen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vos, vospaard voes: vus (Neerharen) Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j] I-9
vredewis vrijwis: vręi̯wiš (Neerharen) Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.] I-8
vregelpaal treuil (fr.): trø̜̄l (Neerharen), vregelpaal: vręi̯ǝlpǫǝl (Neerharen) In de Kempen en in het zuid-oosten van het onderzoeksgbied wordt een tweede boom voor het vastzetten van het hooi op de kar gebruikt. Deze vregelpaal is (doorgaans draaibaar) onder in de bak van de hoogkar gemonteerd en loopt door het midden van het verzwaarde dwarse sluithout, de bril. Het bindtouw werd dan om deze vregelpaal heengeslagen en daarna werd deze door middel van een stok of knuppel, de vregelstok, aangedraaid. Zie ook de toelichting bij het lemma ''vregelstok'' en afbeelding 15. De foto''s van afbeelding 15 zijn genomen in Mechelen aan de Maas (Q 9). [N 17, 14a; JG 1d, 2c; monogr.] I-3
vregelstok vregelstek: vrē̜i̯ǝlstęk (Neerharen) De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.] I-3
vriesweer vriesweer: vrees wèr  vrēs weͅr (Neerharen) vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)] III-4-4
vriezenx kelteren: kiltere  keltərə (Neerharen), vriezen: vreze  vrēzə (Neerharen) vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)] III-4-4
vroedvrouw wijsvrouw: weisvrouw (Neerharen), wiesvrouw (Neerharen) vroedvrouw [ZND 08 (1925)] III-2-2
vrouwelijk geslachtsdeel fluit: fluit (Neerharen), Gemeen.  fluit (Neerharen), prut: prut (Neerharen), Schertsend.  prut (Neerharen), sacoche (fr.): Schertsend.  sekosj (Neerharen) [N 10c (1995)] III-1-1
vrouwelijk jong van de geit germ: gęrm (Neerharen) [N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.] I-12
vrouwelijk kalf vaarzenkalf: vērzǝ[kalf] (Neerharen), vɛ̄rzǝ[kalf] (Neerharen) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11