33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (Q096c Neerharen)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brēkǝ (Q096c Neerharen)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
t wèr is aant loere
ət weͅr es ànt lurə (Q096c Neerharen)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
star (Q096c Neerharen)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (Q096c Neerharen)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
19435 |
wit zand, stooizand |
witte zand:
witte zand (Q096c Neerharen)
|
De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24521 |
witte abeel |
canada:
kanada (Q096c Neerharen)
|
De witte abeel, 15-18 m hoog, bladeren 8-12 cm, zijn grijsgroen aan de bovenzijde en kalkwit aan de onderkant (abeel, witbeel, kjeseboom, peppel, vlaming, witte canada, witte boom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
patsje:
pètske [petškə} (Q096c Neerharen)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kəbotsə (Q096c Neerharen),
wit moes:
wet mōs (Q096c Neerharen),
wētmōs (Q096c Neerharen),
witte kool:
wetə kyl (Q096c Neerharen)
|
[Goossens 1b (1960)]witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
18656 |
witte muts met linten |
slaapmuts:
slaopmuts [sla͂pmøͅts} (Q096c Neerharen)
|
muts, witte ~ met linten {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|