e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerharen

Overzicht

Gevonden: 2169
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flambouw flambouw (<fr.): en flambouw (Neerharen) Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)] III-3-3
flank flanken: flā.ŋkǝ (Neerharen), zijkanten: zɛi̯kɛnǝ (Neerharen) Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10] I-9
flaphoed loesjhoed: lodsjhood [loͅdšhod} (Neerharen) flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)] III-1-3
fokmerrie veulensmeer: vø̄.lǝsmē̜r (Neerharen) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b] I-9
fokzeug baggelzoog: bagǝlzō.x (Neerharen) Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.] I-12
fortuin maken fortuin maken: Heir zal fortuun make (Neerharen) Fortuin. [ZND 35 (1941)] III-3-1
framboos framboos: framboes (Neerharen) framboos [ZND 34 (1940)] I-7
frankrijk frankrijk: Veer hebben in frankriek gezeiten (Neerharen) Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)] III-3-1
fret fret: fret (Neerharen) fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)] III-4-2
fris weer kouwelijk: kĕ-jelik weèr (Neerharen) tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)] III-4-4