18390 |
speld |
spelde:
spɛl (P164p Neerhespen)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
vastspeten:
vastspētǝ (P164p Neerhespen)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
34483 |
sporen van de haan |
sporen:
spōrǝ (P164p Neerhespen)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
21545 |
sprookje |
vertellinkje:
vərteͅliŋskə (P164p Neerhespen)
|
hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
18776 |
streng |
streen:
strēn (P164p Neerhespen)
|
Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.]
II-7
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
streen:
en streen gaore (P164p Neerhespen),
streeŋ (P164p Neerhespen),
mannelijk
strene (P164p Neerhespen)
|
Een streng garen. [ZND 07 (1924)] || Het wollen breigaren wordt in strengen verkocht: hoe heet zo een streng garen? [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
33715 |
stronk, boomstronk |
eindsgat:
ęntsxat (P164p Neerhespen)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
25574 |
strooien |
strouwen:
straǝ (P164p Neerhespen)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s]
I-11
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
strātsǝl (P164p Neerhespen)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
21540 |
tien centiem |
sol:
n sol (P164p Neerhespen)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 10 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|