24483 |
geknotte wilg |
soets:
sjoets (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter)
|
geknotte eik of wilg || geknotte wilg
III-4-3
|
20690 |
gekookte hersens |
harren:
horre (L321p Neeritter)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17580 |
gekruld haar |
krullen:
krolle (L321p Neeritter)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
geljd (L321p Neeritter)
|
Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
koemusje:
koemöske (L321p Neeritter),
voorjaarskwikstaart:
grote gele kwikstaart"; etym.aant.
veurjòòrskwikstèrt (L321p Neeritter)
|
gele kwikstaart
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
boksbonen:
bōksbūǝnǝ (L321p Neeritter),
filipinen:
fly`pine (L321p Neeritter)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
24615 |
gele plomp |
kollebloem:
ook voor de gele
kollebloom (L321p Neeritter),
waterkol:
ook voor de gele
waterkol (L321p Neeritter)
|
gele plomp [N 37 (1971)]
III-4-3
|
23206 |
geloof |
geloof:
gelouf (L321p Neeritter)
|
geloof [SGV (1914)]
III-3-3
|
23320 |
gelooven |
geloven:
gluiven (L321p Neeritter)
|
gelooven [SGV (1914)]
III-3-3
|
26287 |
geluid maken, gezegd van de kammen |
zoemen:
zoemen (L321p Neeritter)
|
Het geluid van de kammen van het aswiel bij het malen. Afhankelijk van het al dan niet goed functioneren van het gangwerk hoort men een aangenaam of een onaangenaam geluid. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de kammen niet op de juiste steek zijn gezet. [N O, 11p; Vds 95; Jan 114; Coe 89; Grof 112]
II-3
|