e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hakbak hakvlootje: hakvlø̄jtjǝ (Neeritter) De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114] II-1
haken haken: haken (Neeritter), hoake (Neeritter), kam: kamp (Neeritter) De haakjes of pinnetjes van de kam van de vleugel. Om de klossen gelijk vol te draaien moest men het garen steeds versteken op de haakjes of tandjes. [N 34, B15; N 34, B14] || haken (ww.) [SGV (1914)] || Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)] II-7, III-1-3
hakmes hakmes: hakmes (Neeritter), heep: hêêp (Neeritter), kapper: kepper (Neeritter, ... ) hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)] || heep (bijl) [SGV (1914)] III-2-1
haksel haksel: hɛksǝl (Neeritter) Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.] I-4
halen halen: hole (Neeritter) halen [SGV (1914)] III-1-2
halen en betalen afhalen: Opm. voor huizen en land is er nog eine vraogpries, de prijs van de verkoper waarop wordt afgedongen.  aaf gaon hole (Neeritter) Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)] III-3-1
half kuipdeksel achterste deel: ęxǝlstǝ dęjl (Neeritter), voorste deel: vø̄rstǝ dęjl (Neeritter) Elk van de twee dekselhelften van de steenkuip. [N O, 18f] II-3
half-cirkelvormig raam halfmaan: halǝfmǭn (Neeritter) Een raam in de vorm van een halve cirkel met de rechte zijde aan de onderkant, meestal aan stallen. Het benoemingsmotief van de benamingen is meestal de vorm van de raampjes, soms zijn ze naar andere raampjes genoemd die dezelfde vorm hebben (van de oven of van - onbeglaasde - ventilatie-openingen in de muur of in het dak (zie o.a. het lemma "rond gat boven in de schuurgevel", 4.2.11). [N 4, 51; N 4A, 38a] I-6
halfbloed halfbloed: halfblōt (Neeritter) Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b] I-11
halfhemd overhemd: euverhemd (Neeritter) halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)] III-1-3