e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huiszwaluw zwalf: zwèlf (Neeritter) huiszwaluw III-4-1
huiveren schuiveren: schoevere (Neeritter), sj"vere (Neeritter) huiveren [SGV (1914)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2
huiverig schuiver: schoeveur zeen (Neeritter) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
huivering schuivering: schoevering (Neeritter) huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2
hul hul: betekenis:nonnenkap  höl (Neeritter) hul, höl, hulmuts, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
hurken (zich) hukken: h"ke (Neeritter), zich hoeke (Neeritter, ... ) hurken [SGV (1914)] || hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] III-1-2
huurhuis huurhuis: hēūrhōēs (Neeritter) huurhuis [SGV (1914)] III-2-1
huurpenning meepenning: meepenning (Neeritter) huurpenning [SGV (1914)] III-3-1
ijs (alg.) ijs: ies (Neeritter) ijs III-4-4
ijsbaan sleurbaan: Sub sleure.  sleurbaan (Neeritter) Glijbaan. III-3-2