31572 |
karwip |
luie knecht:
lø̜jǝ knɛx (L321p Neeritter),
wip:
wøp (L321p Neeritter)
|
Werktuig dat door smeden wordt gebruikt om karren op te lichten, bijvoorbeeld wanneer er onderdelen van een wiel zoals een naafbus of wielband vervangen moeten worden. Het bestaat uit een getande stang die door middel van een hefboom omhoog en omlaag kan worden bewogen. Mogelijk kunnen met de termen in dit lemma ook andere soorten heftoestellen worden bedoeld. Zie ook afb. 208. [N 17, 81; N 33, 283; monogr.]
II-11
|
19695 |
kast |
kast:
kast (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter)
|
kast [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
kat:
kat (L321p Neeritter)
|
kat [SGV (1914)]
III-2-1
|
23213 |
katholiek |
katholiek (<fr.):
katheliek (L321p Neeritter)
|
katholiek [SGV (1914)]
III-3-3
|
28768 |
katoen |
katoen:
kǝtūn (L321p Neeritter)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
33453 |
kattegat |
kattegat:
katǝgāt (L321p Neeritter)
|
Een al dan niet afgeschermde opening onder in de schuurpoort die katten in staat stelt om de schuur in te gaan om muizen en ratten te vangen. Blijkbaar wordt deze opening ook door kippen gebruikt. [N 4A, 42i; monogr.]
I-6
|
24179 |
kauw |
dool:
dèèlke, dölke, daol (L321p Neeritter),
dooltje:
dèèlke, dölke, daol (L321p Neeritter)
|
kauw
III-4-1
|
17628 |
keel, strot |
keel:
kêl (L321p Neeritter),
strot:
stroot (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [SGV (1914)]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keelsgat:
kêlsgaat (L321p Neeritter)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33934 |
keelketting, keelriem |
keelriem:
kē̜lrēm (L321p Neeritter)
|
De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26]
I-10
|