18271 |
kraagmantel |
kapmantel met mouwen:
kapmantjel met moewe (L321p Neeritter)
|
kraagmantel (vero) [kariek, karrik] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30235 |
kraagsteen |
steunsteen:
stø̄nstęjn (L321p Neeritter
[(meestal Naamse steen)]
)
|
Een in de muur gemetselde, uitstekende steen waarop het uiteinde van de latei rust. [N 32, 15c; monogr.]
II-9
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
kręi̯ǝ (L321p Neeritter)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knoors (L321p Neeritter),
knôs (L321p Neeritter)
|
kraakbeen [SGV (1914)] || kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
slot:
slō.t (L321p Neeritter)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
krōēnekraan (L321p Neeritter)
|
kraanvogel [SGV (1914)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
jeuken:
jeuke (L321p Neeritter),
kratsen:
kratse (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter,
L321p Neeritter),
schobben:
schobe (L321p Neeritter),
schrabben:
šrabǝ (L321p Neeritter),
schuren:
schoore (L321p Neeritter)
|
krabben [SGV (1914)] || krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] || Met een krabber of andere hulpmiddelen de geweekte varkensharen verwijderen. Door het krabben wordt een zeer dun laagje van de opperhuid eveneens verwijderd. [N 28, 27; monogr.]
II-1, III-1-2
|
25404 |
krabber |
schrabber:
šrabǝr (L321p Neeritter),
varkenschrabber:
vɛrkǝsšrabǝr (L321p Neeritter)
|
Een meestal kegelvormig metalen werktuig met scherpe onderrand waarmee men de geweekte varkensharen verwijdert. Aan de bovenkant van de krabber bevindt zich een haak waarmee men de na het krabben achtergebleven lange haren uittrekt of de nagels afrukt. Omdat men een krabber vaak zelf maakt of laat maken van restanten van ander, niet meer bruikbaar gereedschap (bv. het blad van een schoffel) komen allerlei vormen voor. Voor het mes waarmee men de geweekte ha-ren en opperhuid van het varken verwijdert zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 6. [N 28, 28a; N 28, 36; monogr.]
II-1
|
20739 |
krakeling |
krakelingen:
krakelinge (L321p Neeritter)
|
Krakeling (britsel, ring?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18372 |
krakende schoen |
onbetaalde schoen:
onbetaalde sjoon (L321p Neeritter)
|
schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|