21344 |
kwellen |
transeneren:
Van Dale: transeneren, (gew.) kwellen, plagen, mishandelen.
trenseneere (L321p Neeritter)
|
kwellen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21668 |
kwitantie |
kwitantie:
kwitantie (L321p Neeritter)
|
kwitantie, bewijs van schulddelging [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33324 |
l-vormige hoeve |
(het huis is) haaks om:
hōks om (L321p Neeritter)
|
Navraag of er verschil in benaming was tussen een L-vormig bouwwerk waarvan de korte poot wordt gevormd hetzij door het woonhuis, hetzij door een schuur of stal, leverde geen nieuwe termen op. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 3. [N 4A, 1b en 2c]
I-6
|
24925 |
laag grond |
laag:
loag (L321p Neeritter)
|
laag (znw.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lǭx (L321p Neeritter)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brōk (L321p Neeritter)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33650 |
laagte in een akker |
laagte:
liǝgdǝ (L321p Neeritter),
slonk:
šløŋk (L321p Neeritter)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
liēgdjǝ (L321p Neeritter)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
24940 |
laagveen |
veen:
vin (L321p Neeritter)
|
veen
III-4-4
|
18215 |
laars (alg.) |
gamasche:
zonder schoen
kamasj (L321p Neeritter),
stevel:
met schoen
steevel (L321p Neeritter)
|
laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|