e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lage, natte zandgrond beemd: bēmjtj (Neeritter) [N 27, 35; R 3, 5] I-8
lagenmaat steensmaat: stęjnsmǭt (Neeritter) De dikte van één baksteen plus één lintvoeg. Zie ook afb. 28 en 41. [N 31, 8a; N 31, 7c; monogr.] II-9
lagerkussen lagerkussen: lāgǝrkø̜sǝ (Neeritter) In het algemeen een metalen blok waarin de as van een tandrad, vliegwiel, etc. rust en ronddraait. [N 33, 246] II-11
lakschoen lakschoen: laksjoon (Neeritter) lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)] III-1-3
lam lam: lām (Neeritter), lammetje: lɛmkǝ (Neeritter), lemmetje: lɛmǝskǝ (Neeritter), schaapje: sxø̄pkǝ (Neeritter), šø̄pkǝ (Neeritter) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] I-12
lammeren lammen: lāmǝ (Neeritter) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
lammetjespap boekweitspap: bokuspap (Neeritter) Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3
lamp lamp: lamp (Neeritter) lamp [SGV (1914)] III-2-1
lampenpit lemmet: leement (Neeritter), wiek: week (Neeritter) lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] III-2-1
landerijen veld: vɛljtj (Neeritter) Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8