e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lasstaaf laselektrode: las˱ēlɛktrōdǝ (Neeritter) De metalen staaf die bij het elektrisch lassen van metalen als laselektrode dient. De laselektrode smelt daarbij ook en voegt zo metaal toe waarmee de lasnaad wordt opgevuld. De elektrode is ommanteld met een stof die als een soort vloeimiddel fungeert. Tijdens het lassen verdampt een deel daarvan en vormt een gas dat het gesmolten metaal tegen oxidatie beschermt. Op de lasnaad wordt een slak gevormd die met behulp van de lasbikhamer kan worden weggekapt. Zie ook afb. 45. [N 33, 191; monogr.] II-11
last last: last (Neeritter) Een vracht van 2100 kilo, ofwel 30 mud van 70 kilo. [N O, 38o] II-3
lastig (werken) lastig: lestig (Neeritter) lastig [SGV (1914)] III-1-4
latei betonnen balk: bǝtǫnǝ balǝk (Neeritter), draagbalk: drāx˱balǝk (Neeritter) Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.] II-9
laten laten: loate (Neeritter) laten [SGV (1914)] III-1-2
laten afkoelen laten bekomen: lǭtǝ bǝkōmǝ (Neeritter) De zakken meel wegzetten om ze te laten afkoelen. [N O, 38f] II-3
latierboom box (e.): bōks (Neeritter) Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.] I-6
latwerk raam: raam (Neeritter) Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d] I-13
lawaai maken laweit maken: lewĕjt make (Neeritter) lawaai maken [SGV (1914)] III-4-4
lawaai, herrie laweit: lewĕjt (Neeritter) lawaai [SGV (1914)] III-4-4