e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
machine om roggebrooddeeg te maken mengmachine: meŋmǝšīn (Neeritter) Vergelijk het lemma ''mengmachine voor deeg''. [N 29, 104] II-1
mager schraal: schroal (Neeritter) mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] III-1-1
mager kalf scherf: šɛrf (Neeritter) [N 3A, 147b] I-11
mager paard ribbenkoning: røbǝkø̄neŋ (Neeritter), schrokkel: šrø̜kǝl (Neeritter) [N 8, 62m] I-9
magere koe schrakel: šrǭkǝl (Neeritter) [N 3A, 147a] I-11
mais maïs: męi̯s (Neeritter) Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b] I-4
maiskolf kolf: kǫlǝf (Neeritter) Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.] I-4
mak gemakkelijk: gǝmē̜kǝlek (Neeritter) Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j] I-9
maken maken: make (Neeritter) maken [DC 02 (1932)] III-1-4
mal mal: mal (Neeritter), patroon: (mv)  patruǝnǝ (Neeritter) Elk van de twee stukken karton, als model gebruikt bij het uitsnijden van de leerhelften voor het haamkussen of kussenleder. [N 36, 15a; Li 1963, 53] II-10