32635 |
meerscharige ploegen |
drieschaar:
drišār (L321p Neeritter),
meerschaarploeg:
miǝšār[ploeg] (L321p Neeritter
[(achter tractor)]
)
|
Met een meerscharige ploeg wordt een ploeg bedoeld die uitgerust is met twee, drie of meer scharen en waarmee evenzovele voren tegelijk omgeploegd worden. Over het algemeen - en uit een aantal benamingen blijkt dat ook - gebruikt men deze ploeg voor het oppervlakkig ploegwerk met name voor het omploegen van een stoppelveld. Van de onderstaande woordtypen die met drie- beginnen, vertegenwoordigt het eerste lid tevens dialectvarianten van het type drij. [N 11, 30; N 11A , 75 a-c ; N J, 10; JG 2b-4, 1; monogr.]
I-1
|
21273 |
meester |
meester:
meister (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter)
|
meester [SGV (1914)] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māxt (L321p Neeritter),
maagdje:
mɛxjǝ (L321p Neeritter)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
meelbeertjesstruik:
mêlbîêrkesstrōēk (L321p Neeritter)
|
haagdoorn [SGV (1914)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
keverd:
kêvert (L321p Neeritter),
meikeverd:
meikêvert (L321p Neeritter)
|
meikever [SGV (1914)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
maagdje:
mêgtje (L321p Neeritter)
|
meisje [SGV (1914)]
III-2-2
|
18622 |
meisjesmuts met afhangende strook |
kap:
kap (L321p Neeritter)
|
meisjesmuts die nauw om het hoofd sluit en met een strook afhangt tot op de schouders [kaaper, kappelin, kapmöts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18637 |
meisjespantalon met kanten pijpen |
kanten boks:
kanjtebôôks (L321p Neeritter)
|
meisjespantalon (vero) met kanten pijpen die tot onder de knieën reiken [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34454 |
mekkeren |
mekkeren:
mɛkǝrǝ (L321p Neeritter)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|
34237 |
melk |
melk:
męlk (L321p Neeritter)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|