e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pseudovogelpest vogelpest: vogelpest (Neeritter) Pseudovogelpest, New-Castle ziekte is een virusziekte. Ademnood en zenuwstoornissen zijn de voornaamste kenmerken, ook verdwijnt de leg plotseling bijna helemaal. [N 19, 64] I-12
pudding pudding: pudding (Neeritter) Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] III-2-3
puistjes brobbels: brobbele (Neeritter), zweertjes: zwairkus (Neeritter) puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)] III-1-2
pullover pullover: poelover (Neeritter) pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)] III-1-3
punt van het blad van de zeis spits: spets (Neeritter) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
punt, stip punt: puntj (Neeritter) punt [SGV (1914)] III-4-4
puntbeitel puntbeitel: pøntj˱bęjtǝl (Neeritter) Puntige, smalle beitel, die wordt gebruikt bij het bewerken van harde metalen. [N 33, 111] II-11
puntboor smidsboor: smēts˱bōr (Neeritter  [(alleen voor ijzer)]  ) Boorijzer waarvan de schacht in een punt uitloopt. De puntboor werd vroeger meestal door de smid zelf vervaardigd van dun gereedschapsstaal. Aan het uiteinde werden drie snijkanten geslepen. De puntboor werd onder meer in een boogdrilboor gebruikt. Zie ook dat lemma en afb. 111. Volgens de invuller uit Q 5 hadden boren die door de smid zelf werden gesmeed een vierkante schacht en een vierkante, tapse kop. De snede werd aangesmeed. De boren waren doorgaans linksdraaiend. De puntboor werd soms ook wel als verzinkboor gebruikt. Antwoorden van dit type zijn opgenomen in het lemma "souvereinboor, verzinkboor". [N 33, 145; N 33, 164] II-11
punthamertje hamertje: hē̜mǝrkǝ (Neeritter) Hamertje waarmee men gaatjes in een tegel kan slaan. De kop van het hamertje heeft daartoe doorgaans een kegelvormig, spits toelopend uiteinde. In Q 98 werd voor het maken van gaatjes in een tegel een 'boortje' ('bø̄rkǝ') gebruikt. [N 32, 42c] II-9
puntmuts puntmutsje: punjtmötske (Neeritter) puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)] III-1-3