e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ramskop verstelhaak: vǝrstęlhǭk (Neeritter) De tweelinghaak aan de voorploeg, waaraan de grindelketting bevestigd is. [N 11, 31.II.o; N 11A, 139d] I-1
rand rand: raŋk (Neeritter) De bovenste rand van de mand, meestal gevlochten uit de uiteinden van de rechtopstaande wissen. [N 40, 66] II-12
rand van een hoed luif: luif (Neeritter) luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)] III-1-3
rank rank: rank (Neeritter), reng (mv.): reng (Neeritter) rank [SGV (1914)] || ranken (v.e. wingerd) [SGV (1914)] III-4-3
rank paard (een) luxe: lyks (Neeritter) Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l] I-9
ranken van de wingerd ranken: reng (Neeritter) [SGV (1914)] I-7
ranzig garstig: gêstig spek (Neeritter) garstig spek [..] [SGV (1914)] III-2-3
rapen rapen: rāpǝ (Neeritter) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
rasp rasp: rasp (Neeritter, ... ) In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van harde materialen, inz. metalen. Zie ook afb. 108. De grote rasp (Q 83) was van twee handvatten voorzien. Het blad van meer dan een meter lang was aan één kant grof en aan de andere kant fijn. Dit werktuig werd op heet ijzer gebruikt, bijvoorbeeld om koetsassen af te werken op de plaats waar zij geweld waren. [N 33, 85; monogr.] || rasp [SGV (1914)] || rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)] II-11, III-2-1
raspen raspen: raspe (Neeritter) raspen (w.w.) [SGV (1914)] III-2-1