e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rouwpoffer/rouwmuts rouwmuts: rouwmöts (Neeritter) muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] III-2-2
rouwsluier aan een hoed voile: voeolle (Neeritter) rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)] III-2-2
royaal royaal (<fr.): reaal (Neeritter), rejaal (Neeritter) gul [SGV (1914)] || royaal [DC 02 (1932)] III-3-1
rozijnenbrood rozijnenmik: rezienemik (Neeritter) brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)] III-2-3
rug rug: rök (Neeritter, ... ), rugvel: rø̜kvɛl (Neeritter) Het gedeelte van de huid dat de rug bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3h; N 36, 6a] || rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] II-10, III-1-1
rug van het blad van de zeis rug: rø̜k (Neeritter) De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b] I-3
rug van het lemmer botte kant: botte kant (Neeritter) De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)] III-2-1
rug, aangeaard stuk rug: rø̜q (Neeritter) De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.] I-5
ruggengraat ruggengraat: rŭŏkkegroat (Neeritter), rugstrang: rökstrank (Neeritter) rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] || ruggegraat [N 10 (1961)] III-1-1
ruggenwervel ruggenwervel: rökkewervul (Neeritter) [N 10 (1961)] III-1-1