20425 |
rouwpoffer/rouwmuts |
rouwmuts:
rouwmöts (L321p Neeritter)
|
muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20447 |
rouwsluier aan een hoed |
voile:
voeolle (L321p Neeritter)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
reaal (L321p Neeritter),
rejaal (L321p Neeritter)
|
gul [SGV (1914)] || royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
20851 |
rozijnenbrood |
rozijnenmik:
rezienemik (L321p Neeritter)
|
brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
rök (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter,
L321p Neeritter),
rugvel:
rø̜kvɛl (L321p Neeritter)
|
Het gedeelte van de huid dat de rug bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3h; N 36, 6a] || rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
II-10, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜k (L321p Neeritter)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
19404 |
rug van het lemmer |
botte kant:
botte kant (L321p Neeritter)
|
De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33198 |
rug, aangeaard stuk |
rug:
rø̜q (L321p Neeritter)
|
De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.]
I-5
|
17640 |
ruggengraat |
ruggengraat:
rŭŏkkegroat (L321p Neeritter),
rugstrang:
rökstrank (L321p Neeritter)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] || ruggegraat [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
ruggenwervel:
rökkewervul (L321p Neeritter)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|