30443 |
spie van het anker |
spanspie/-spij:
spanspi (L321p Neeritter),
trekspie/-spij:
trɛkspi (L321p Neeritter)
|
De spie waarmee schieter en sleutel met elkaar verankerd kunnen worden. Zie ook afb. 72. [N 31, 38c; monogr.]
II-9
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
spēgel (L321p Neeritter)
|
spiegel [SGV (1914)]
III-2-1
|
26219 |
spiegel van de askop |
voorkant:
vø̄rkanjt (L321p Neeritter)
|
De voorkant van de askop. Zie ook afb. 46. [N O, 10d]
II-3
|
21430 |
spieken |
foetelen:
foesjele (L321p Neeritter),
bij kaarten
foetele (L321p Neeritter),
spieken:
spieke (L321p Neeritter)
|
spieken; Hoe noemt u bij een proefwerk stiekum gebruik maken van een boek of een papiertje/ [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
29816 |
spiesteen, boogsteen |
spie/spij:
spi (L321p Neeritter)
|
Metselsteen met naar één kant aflopende dikte. Zie ook afb. 27. [N 32, 24a; monogr.]
II-8
|
30126 |
spijkerribben |
vloerbalken:
vlūrbalǝkǝ (L321p Neeritter)
|
Houten balken die over de gewelven van een kelder worden aangebracht. Op de spijkerribben worden de vloerplanken van de benedenverdieping gespijkerd. [N 32, 21a; monogr.]
II-9
|
33133 |
spikken |
bousters:
bǫu̯stǝrs (L321p Neeritter)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
26687 |
spil van de handmolen |
steenspil:
stęjnspel (L321p Neeritter)
|
De as waar bij eenvoudige handmolens de bovenste steen om draait. De as is met één uiteinde bevestigd in de onderste steen. [N D, 14]
II-3
|
26296 |
spilgat in de ijzerbalk, schaarde |
loop:
løp (L321p Neeritter)
|
Gat in de ijzerbalk, waarin het bovenste uiteinde van het staakijzer draait. Het spilgat is zo geconstrueerd, dat het staakijzer er op eenvoudige wijze uit verwijderd kan worden. Doorgaans bestaat de lagering van de tap van het staakijzer uit één of twee blokken hout, waarvan er één gemakkelijk uitgelicht kan worden. Zie ook afb. 61 en het lemma ɛnootɛ.' [N O, 14j]
II-3
|
24379 |
spin |
spin:
spin (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter,
L321p Neeritter)
|
huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [SGV (1914)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|