e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spie van het anker spanspie/-spij: spanspi (Neeritter), trekspie/-spij: trɛkspi (Neeritter) De spie waarmee schieter en sleutel met elkaar verankerd kunnen worden. Zie ook afb. 72. [N 31, 38c; monogr.] II-9
spiegel spiegel: spēgel (Neeritter) spiegel [SGV (1914)] III-2-1
spiegel van de askop voorkant: vø̄rkanjt (Neeritter) De voorkant van de askop. Zie ook afb. 46. [N O, 10d] II-3
spieken foetelen: foesjele (Neeritter), bij kaarten  foetele (Neeritter), spieken: spieke (Neeritter) spieken; Hoe noemt u bij een proefwerk stiekum gebruik maken van een boek of een papiertje/ [DC 48 (1973)] III-3-1
spiesteen, boogsteen spie/spij: spi (Neeritter) Metselsteen met naar één kant aflopende dikte. Zie ook afb. 27. [N 32, 24a; monogr.] II-8
spijkerribben vloerbalken: vlūrbalǝkǝ (Neeritter) Houten balken die over de gewelven van een kelder worden aangebracht. Op de spijkerribben worden de vloerplanken van de benedenverdieping gespijkerd. [N 32, 21a; monogr.] II-9
spikken bousters: bǫu̯stǝrs (Neeritter) Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
spil van de handmolen steenspil: stęjnspel (Neeritter) De as waar bij eenvoudige handmolens de bovenste steen om draait. De as is met één uiteinde bevestigd in de onderste steen. [N D, 14] II-3
spilgat in de ijzerbalk, schaarde loop: løp (Neeritter) Gat in de ijzerbalk, waarin het bovenste uiteinde van het staakijzer draait. Het spilgat is zo geconstrueerd, dat het staakijzer er op eenvoudige wijze uit verwijderd kan worden. Doorgaans bestaat de lagering van de tap van het staakijzer uit één of twee blokken hout, waarvan er één gemakkelijk uitgelicht kan worden. Zie ook afb. 61 en het lemma ɛnootɛ.' [N O, 14j] II-3
spin spin: spin (Neeritter, ... ) huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [SGV (1914)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)] III-4-2