e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verkering hebben vrijen: vrieje (Neeritter) vrijen [SGV (1914)] III-2-2
verklaren verklaren: verkloare (Neeritter) verklaren [SGV (1914)] III-3-1
verkleumd ijskoud: ieskoad (Neeritter), stijf: stief vanne koai (Neeritter) verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)] III-1-2
verkoper verkoper: verkuiper (Neeritter) verkooper [SGV (1914)] III-3-1
verkwanselen verkwanselen: verkwansele (Neeritter) Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)] III-3-1
verlagen afslaan: aafgeslage (Neeritter) verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)] III-3-1
verlegen beschaamd: bezjaamt (Neeritter), bleu: blêû (Neeritter), verlegen: vurlaige (Neeritter) verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)] III-1-4
verlengstuk aanlaseinde: ānlas˱enj (Neeritter  [(was eraan vastgesmeed)]  ) Een stuk ijzer dat aan een werkstuk wordt vastgezet om dit laatste bij het smeden gemakkelijker te kunnen hanteren. Doorgaans gebruikt men echter een smeedtang. [N 33, 309] II-11
verliezen verliezen: verleeze (Neeritter, ... ) verliezen [SGV (1914)] III-3-1, III-3-2
verlopen zich verlopen: (de koe heeft) zex vǝrlǫu̯pǝ (Neeritter) Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a] I-11