e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voile [2] sluier: sluijer (Neeritter) tule, strook ~ van de grote witte muts die van het hoofd afhing over schouders en rug {afb} [slöjjer] [N 25 (1964)] III-1-3
vol-au-vent pastei: pastei (Neeritter), vol-au-vent: vollevang (Neeritter) Pastei van bladerdeeg, vol au vent (vollevang?) [N 16 (1962)] III-2-3
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) beer: bir (Neeritter), bīǝr (Neeritter) De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
vonderbalk, pasbrug vonderbalk: fōǝnjǝrbalǝk (Neeritter) De horizontale balk, als onderdeel van de houten licht, waar het pasblok van het staakijzer (in watermolens) of de kleine spil (in windmolens) op rust. Zie ook afb. 85. [N O, 23b; A 42A, 26; Vds 105; Jan 143; Coe 127; Grof 150; N D, 21; A 42A, 22] II-3
vonk vonk: vonk (Neeritter) Brandend of gloeiend deeltje dat ergens afvliegt (kester, vonk, geinster, sprankel, kleister) [N 79 (1979)] III-2-1
voogd momber: momer (Neeritter), moomer (Neeritter) voogd [SGV (1914)] III-2-2
voorgevel buitenmuur: būtǝ[muur] (Neeritter), voormuur: vø̄rmōr (Neeritter) De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.] II-9
voorhamer tuierhamer: tȳjǝrhāmǝr (Neeritter), voorhamer: vø̄rhāmǝr (Neeritter), vø̜rhāmǝr (Neeritter) Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] || Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.] II-11, II-9
voorhoofd kop: kòp (Neeritter), voorkop: veurkop (Neeritter) voorhoofd [DC 01 (1931)] III-1-1
voorijzer voorpootijzer: vø̄rpūǝt˱īzǝr (Neeritter) Hoefijzer voor de voorhoef van het paard. De vorm van het voorijzer is doorgaans ronder dan dat van het achterijzer. Zie ook afb. 223a. [N 33, 353; N 33, 354a; monogr.] II-11