e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vouwen vouwen: voaje (Neeritter, ... ) vouwen (mv) [SGV (1914)] || vouwen (ww) [SGV (1914)] III-1-2
vragen vragen: vroage (Neeritter) vragen [SGV (1914)] III-3-1
vredewis rijs: rīs (Neeritter) Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.] I-8
vreemde (man) vreemde mens: eine vreemdje mins (Neeritter) vreemde [een ~ man] [SGV (1914)] III-3-1
vriend vriend: einen troewe vrintj (Neeritter), vrintj (Neeritter) trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)] III-3-1
vriezenx vriezen: vreze (Neeritter) vriezen [SGV (1914)] III-4-4
vrouw vrouw: wèt se, wêm die vrouw waas? (Neeritter) wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)] III-3-1
vrouwelijk dier moer: moor (kort) (Neeritter) moederbeest III-4-2
vrouwelijk jong van de geit germpje: germkǝ (Neeritter) [N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.] I-12
vrouwelijk kalf vaarzenkalf: vē̜zǝ[kalf] (Neeritter) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11