id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25508 | vuurvaste tegels | plavuizen: plavuizen (Neeritter), tegels: tegels (Neeritter) | De vuurvaste tegels waaruit de ovenvloer bestaat. [N 29, 4b; monogr.] II-1 |
25125 | waaienx | waaien: het wĕjdje (Neeritter), wĕje (Neeritter) | het waaide [SGV (1914)] || waaien [SGV (1914)] III-4-4 |
21617 | waarde van 30 stuiver | daalder: Opm. in deze streek is de waarde hiervan: 1,80. daalder (Neeritter) | waarde van 30 stuiver = F 1,50 [daalder, dolde?] [N 21 (1963)] III-3-1 |
21615 | waarde van 6 stuiver | krentje: krentje (Neeritter) | waarde van 6 stuiver [een schilling?] [N 21 (1963)] III-3-1 |
17952 | waden | waden: waaje (Neeritter) | waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)] III-1-2 |
20740 | wafel | wafel: waofel (Neeritter), woafel (Neeritter), woafele (Neeritter) | Wafel [N 16 (1962)] || wafel [SGV (1914)] || wafels [SGV (1914)] III-2-3 |
34562 | wagen | wagen: wāgǝ (Neeritter) | Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.] I-13 |
17943 | waggelen | schrankelen: sjrankele (Neeritter), strompelen: stromple (Neeritter) | lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)] || slingerend lopen [N 38 (1971)] III-1-2 |
25214 | wak in het ijs | gloom: gloom (Neeritter) | wak (in het ijs) [SGV (1914)] III-4-4 |
31478 | walsmachine, pijpenwals | pijpenwals: pīpǝwals (Neeritter), platenwals: plātǝwals (Neeritter) | In het algemeen een machine waarmee plaatmateriaal tot cilinders gebogen kan worden. De walsmachine wordt vooral gebruikt bij het vervaardigen van buizen, pijpen en kachelpijpen. De machine bestaat doorgaans uit twee of drie walsrollen waartussen de vlakke strook metaalplaat tot pijp of goot gebogen wordt. Zie ook afb. 169. [N 33, 218; N 33, 239; N 64, 10a] II-11 |