e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wielgaffel schei: šęj (Neeritter) De twee schuingeplaatste stijltjes die samen een soort vork vormen waartussen het drijfwiel van het spinnewiel loopt. Volgens de informant van K 353 is deze gaffel daar onbekend. [N 34, B7] II-7
wielsteunen slagers: slēgǝrs (Neeritter) De latten, balkjes of ijzers die het spoorwiel van de rosmolen ondersteunen. [N D, 29] II-3
wig spie/spij: spij (Neeritter) Houten wig die soms achter de touwen wordt gedreven om de verbinding te verstevigen. Zie ook afb. 19. [N 32, 5d; monogr.] II-9
wigvormig sluithout spie: spī (Neeritter), wervel: werǝvǝl (Neeritter) Een wigvormig stuk hout dat men door een metalen ring op de deurstijl steekt en dat aldus de deur tegen de deurstijl sluit. [N 4A, 46] I-6
wijdbeens lopen waaien: waaje (Neeritter) lopen: met de benen ver uiteen lopen [kooje, met een wijde kooi loope] [N 10 (1961)] III-1-2
wijde regenmantel zonder mouwen caban (fr.): cabon (Neeritter) regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)] III-1-3
wijden wijden: wieje (Neeritter) wijden [SGV (1914)] III-3-3
wijn wijn: wīēn (Neeritter) wijn [SGV (1914)] III-2-3
wijnstok, wingerd druif: droef (Neeritter), wingerd: wingert (Neeritter, ... ) [SGV (1914)]wingerd [SGV (1914)] I-7
wijsvinger wijsvinger: wiesvinger (Neeritter) wijsvinger [N 10 (1961)] III-1-1