29123 |
wielgaffel |
schei:
šęj (L321p Neeritter)
|
De twee schuingeplaatste stijltjes die samen een soort vork vormen waartussen het drijfwiel van het spinnewiel loopt. Volgens de informant van K 353 is deze gaffel daar onbekend. [N 34, B7]
II-7
|
26673 |
wielsteunen |
slagers:
slēgǝrs (L321p Neeritter)
|
De latten, balkjes of ijzers die het spoorwiel van de rosmolen ondersteunen. [N D, 29]
II-3
|
27425 |
wig |
spie/spij:
spij (L321p Neeritter)
|
Houten wig die soms achter de touwen wordt gedreven om de verbinding te verstevigen. Zie ook afb. 19. [N 32, 5d; monogr.]
II-9
|
33461 |
wigvormig sluithout |
spie:
spī (L321p Neeritter),
wervel:
werǝvǝl (L321p Neeritter)
|
Een wigvormig stuk hout dat men door een metalen ring op de deurstijl steekt en dat aldus de deur tegen de deurstijl sluit. [N 4A, 46]
I-6
|
18152 |
wijdbeens lopen |
waaien:
waaje (L321p Neeritter)
|
lopen: met de benen ver uiteen lopen [kooje, met een wijde kooi loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18555 |
wijde regenmantel zonder mouwen |
caban (fr.):
cabon (L321p Neeritter)
|
regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23295 |
wijden |
wijden:
wieje (L321p Neeritter)
|
wijden [SGV (1914)]
III-3-3
|
20852 |
wijn |
wijn:
wīēn (L321p Neeritter)
|
wijn [SGV (1914)]
III-2-3
|
33524 |
wijnstok, wingerd |
druif:
droef (L321p Neeritter),
wingerd:
wingert (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter)
|
[SGV (1914)]wingerd [SGV (1914)]
I-7
|
17667 |
wijsvinger |
wijsvinger:
wiesvinger (L321p Neeritter)
|
wijsvinger [N 10 (1961)]
III-1-1
|