17765 |
borstkas |
borst:
borst (L321p Neeritter)
|
borst(kas) [SGV (1914)]
III-1-1
|
26017 |
borstnaald |
naald:
nǭltj (L321p Neeritter)
|
De balk die loodrecht door het midden van het stormeinde is bevestigd. Zie ook afb. 14. [N O, 44b; A 42A, 86 add.]
II-3
|
33988 |
borstnet |
borstgaren:
bǫrst˲gārǝ (L321p Neeritter)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
31419 |
borstplaat |
borstplaat:
borstplaat (L321p Neeritter)
|
Een licht gebogen metalen plaat waar men tijdens het werken met de boogdrilboor met de borst tegen leunt om op deze wijze druk te kunnen uitoefenen. Dit onderdeel van de boogdrilboor kan ook als knop of handvat zijn uitgevoerd. Zie ook afb. 126. [N 33, 125]
II-11
|
33969 |
borstriem |
voorpand:
vø̜̄rpanjtj (L321p Neeritter),
zeel:
zeel (L321p Neeritter)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
18400 |
borstrok |
borstrok:
borstrok (L321p Neeritter),
onderlijf:
ôôngerlief (L321p Neeritter)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
borstrok:
borstrok (L321p Neeritter),
kamizool (<fr.):
kamizool (L321p Neeritter)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
lijfje:
(ôônger)liefke (L321p Neeritter)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
borstspang:
borstspang (L321p Neeritter)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
hartje:
hertje (L321p Neeritter)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|