19491 |
zolderkamer |
zolderkamertje:
zøͅldərkāmərkə (L321p Neeritter)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
32454 |
zolen onder de klomp slaan |
hogen:
hȳǝgǝ (L321p Neeritter),
zuilen:
zylǝ (L321p Neeritter)
|
De zool van de klomp van zoolbeslag voorzien om de levensduur van de klomp te verlengen. Zie ook het volgende lemma. In Venray (L 210) werden ook klompen die deels al een versleten loopvlak hadden van oude stukken leer of rubber voorzien. [N 24, 71, add.; monogr.]
II-12
|
26149 |
zomen |
lange scheien:
laŋ šęjǝ (L321p Neeritter),
zomen:
zø̜jmǝ (L321p Neeritter)
|
De drie of vier lange, dunne latten in het hekken die evenwijdig aan de roeden lopen. Zie ook afb. 38. [N O, 2b; A 42A, 64] || Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-3, II-7
|
18675 |
zomerkleren |
zomergoed:
zomergood (L321p Neeritter),
zomerkleren:
zomerkleijer (L321p Neeritter)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
goede kleren:
gooi kleijer (L321p Neeritter),
zondagse kleren:
zoondaagse kleijer (L321p Neeritter)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
zondagse scholk:
zōōndaagse sjolk (L321p Neeritter)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
zunj (L321p Neeritter)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zunj (L321p Neeritter)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
32762 |
zonder voor spitten |
omvlikken:
omvlekǝ (L321p Neeritter)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|
26215 |
zonder zeil |
zonder zeil:
zǫŋǝr zęjl (L321p Neeritter)
|
Zonder zeilen draaien. In l 432 gebeurde dit bij zware storm. [N O, 7k; A 42A, add.]
II-3
|