e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

Gevonden: 4545
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeder broeder: broor (Neeritter) broeder [SGV (1914)] III-3-3
broeds broeds: brø̄ts (Neeritter) Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.] I-12
broedse kip die men niet wil laten broeden broedse: brø̄tsǝ (Neeritter) [N 19, 43b] I-12
broeibak broeibak: breujbak (Neeritter) [SGV (1914)] I-7
broeien broeien: brø̄jǝ (Neeritter, ... ) Het door warmte gecombineerd met vocht bederven van het meel. [N O, 39g] || Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.] II-1, II-3
broek boks: boks (Neeritter) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek met split gulpboks: gölpbooks (Neeritter) broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)] III-1-3
broek: algemeen boks: books (Neeritter), bôks (Neeritter), doe luipst altied met ein aafgezakdje boks (Neeritter), hai hieeltj zien boeoks op mait eine laire reem (Neeritter) broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] III-1-3
broekkettingen achterklingen: axtǝrkleŋǝ (Neeritter) Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79] I-10
broekland, moeras broek: brook (Neeritter), moeras: meras (Neeritter), zomp: zomp (Neeritter) moeras [DC 02 (1932)] III-4-4