e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

Gevonden: 4545
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broekspijp bokspijp: bookspiepe (Neeritter) pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem boksenband: booksebanjd (Neeritter), boksenriem: booksereem (Neeritter), riem: hai hieeltj zien boeoks op mait eine laire reem (Neeritter) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] III-1-3
broekzak achter vottentas: vottetes (Neeritter) zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak opzij boksentas: booksetes (Neeritter) broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] III-1-3
broer broer: broor (Neeritter, ... ) broeder [SGV (1914)] || broer III-2-2
brokkelhoef sprokpoten: sprǫkpyǝt (Neeritter) Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u] I-9
brommen, zoemen van een insect brommen: brômme (Neeritter) brommen [SGV (1914)] III-4-2
bron bron: bron (Neeritter) Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] I-8
bronstig breustig: brø̄stex (Neeritter) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig op andere koeien springen remmelen: rēmǝlǝ (Neeritter) [N 3A, 9b] I-11