22873 |
doel |
goal (eng.):
de gool (L321p Neeritter)
|
Het doel. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22876 |
doelman |
keeper (eng.):
kieper (L321p Neeritter)
|
Doelverdediger. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22872 |
doelpunt |
goal (eng.):
gool (L321p Neeritter)
|
Doelpunt. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
31202 |
dommekracht |
winde:
wenj (L321p Neeritter)
|
Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219]
II-11
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dômpele (L321p Neeritter)
|
dompelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
31499 |
domper |
dompstang:
dømpstaŋ (L321p Neeritter)
|
Zware stang om klinknagels tegen te houden bij het maken van de sluitkop. De voorzijde van de domper kan vlak zijn of er kan een uitholling in zijn aangebracht. Soms wordt voor dit werk ook een zware hamer gebruikt. Zie ook afb. 179. [N 33, 299]
II-11
|
25120 |
donderen |
donderen:
dôndere (L321p Neeritter)
|
donderen [SGV (1914)]
III-4-4
|
24832 |
donderkruid |
donderpoezen:
dôônderpoese (L321p Neeritter)
|
donderkruid (Inula vulgaris), weinig voorkomende samengesteldbloemige plant die 90 cm hoog kan worden, met langwerpige ronde bladeren en lichtbruin getinte bloemhoofdjes [N 37 (1971)]
III-4-3
|
25118 |
donderx |
donder:
dônder (L321p Neeritter)
|
donder [SGV (1914)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
(o zoals Eng. Lord).
donkel (L321p Neeritter)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)]
III-4-4
|