17630 |
adamsappel |
adamsaardappel:
adamsairpel (L321p Neeritter)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17781 |
adem |
adem:
oam (L321p Neeritter),
asem:
ich haow bekans genən osəm mi:ər (L321p Neeritter)
|
adem [SGV (1914)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
adem scheppen:
oam schöppe (L321p Neeritter),
ademen:
oame (L321p Neeritter),
oamen (L321p Neeritter),
asemen:
ich kos nie osemen (L321p Neeritter),
oaseme (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter),
geen asem meer hebben:
[= tegenovergestelde]
ich haow bekans genən osəm mi:ər (L321p Neeritter)
|
ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
oar (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter),
oare (L321p Neeritter)
|
ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (L321p Neeritter)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
33470 |
afdakje boven de poort |
afdakje:
āf˱dɛ̄kskǝ (L321p Neeritter)
|
Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b]
I-6
|
21448 |
afdingen |
pingelen:
pinkele (L321p Neeritter)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgezoken zeug:
āf˲gǝzōkǝ [zeug] (L321p Neeritter)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|
17583 |
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) |
pony:
ponnie (L321p Neeritter)
|
haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25397 |
afhuiden |
afslachten:
āfslaxtǝ (L321p Neeritter),
afstropen:
afstropen (L321p Neeritter)
|
Met behulp van een rond mes snijdt men, de hand soepel vanuit de pols bewegend, de huid los van het lijf. In P 108 werden kalveren met een fietspomp opgeblazen, waardoor de huid lichter werd. Zodoende kon men die makkelijker verwijderen. [N 28, 51; monogr.]
II-1
|