e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

Gevonden: 4545
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duur duur: deur (Neeritter) duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)] III-3-1
duwen duwen: duje (Neeritter) duwen [SGV (1914)] III-1-2
duwer van de aanaardhandploeg staart: stɛrt (Neeritter) Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c] I-5
dwaallicht dwaallichtje: dwaalleechtje (Neeritter) glimworm [SGV (1914)] III-3-3
dwarsbalk van de hooihark kop: kǫp (Neeritter) De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b] I-3
dwarsbalkjes, egscheien dwarsbalken: dwars˱bɛlǝk (Neeritter) De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.] I-2
dwarsdrijver warserik: wêserik (Neeritter), warskop: wêrskop (Neeritter) dwarsdrijver [SGV (1914)] III-1-4
e. bijzondere rieken, naar het gebruiksdoel kleeriek: klīi̯rēk (Neeritter) [N 18, 24] I-5
echtgenoot mens: mins (Neeritter) [haar ~ en haar kinderen] [SGV (1914)] III-2-2
eed eed: eid (Neeritter) eed [SGV (1914)] III-3-1