e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
graanzolder vruchtenzolder: vrextǝzǫldǝr (Neeroeteren) In het algemeen de tweede verdieping van de watermolen waar het graan en het meel wordt opgeslagen. [Jan 252; Coe 231; Grof 259] II-3
graat graat: graoten (Neeroeteren), vlim: vlöm (Neeroeteren) graat ve vis || graten ve vis [ZND 24 (1937)] III-4-2
graf graf: ein graaf, twie graver (Neeroeteren), grāaf (Neeroeteren), ə grāf, twiĕ grāver (Neeroeteren), znd 1 a-m; znd 24, 25;  graaf (Neeroeteren) Een graf, twee graven (op het kerkhof). [ZND 24 (1937)] || graf [ZND 01 (1922)] || Graf. [ZND 01 (1922)] III-2-2, III-3-3
grapjas komiek: möt dèè kemik könste dich dèk ein briêk lache  kemik (Neeroeteren), schurk: afl. van schurk, maar met een veel vriendelijker betekenis  sjork (Neeroeteren) grapjas, plaaggeest || komiek, grapjas III-1-4
grappig geestig: ook materiaal znd 24, 26  geistich (Neeroeteren), lollig: ook materiaal znd 24, 26  lollix (Neeroeteren), plezierig: ook materiaal znd 24, 26  pləzērix (Neeroeteren), schuins: allicht verwant aan schuin(s) ein sjeense kèrel  sjeens (Neeroeteren), Sjèènse kâl neemt men uich:kâl wi-j kook  sjèèns (Neeroeteren) grappig [ZND 01 (1922)] III-1-4
gras gras: grā.s (Neeroeteren) De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.] I-3
gras (af)maaien afmaaien: āf[maaien] (Neeroeteren) Hieronder worden de specifieke woorden voor het maaien van het gras opgenomen; vergelijk de toelichting bij het voorgaande lemma. Het object is in alle gevallen "gras". Het woordtype afmaaien is hier het frequentst; per variant van af- staan hier eerst de vormen waarvan het tweede element identiek is aan de in het voorgaande lemma fonetisch gedocumenteerde opgaven voor maaien; daarna de daarvan afwijkende opgaven voor -maaien. [N 15, 15a add.; N 18, 79 add.; A 23, 16 add.; L 35, 85; RND 122 add.; Lu 1, 16 II add.; monogr.] I-3
grasmaaimachine maaimachine: mɛi̯mǝšīn (Neeroeteren) Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
grasveld, bleekveld bleek: bleͅi̯.k (Neeroeteren), Grasveld(je) waarop men het gewassen linnen te bleken legt De vruiw di-j de was oppe bleik lag, zaag er nogal bleik ût  bleik (Neeroeteren) bleek || Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] III-2-1
graszeis graszeis: grā.s˲zęi̯s (Neeroeteren) Zeis, speciaal bedoeld om gras te maaien, in tegenstelling tot de korenzeis, de heidezeis, enz. Zie toelichting bij het lemma ''zeis''. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''zeis'' zie het lemma ''zeis''. [N 18, 67 en 69; JG 1a, 1b; A 4, 28a; L 20, 28a; monogr.] I-3