e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jong dat pas kan vliegen stug: stèg (Neeroeteren) Vlug jong. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
jong dat pluimen begint te krijgen duivelshaar: di.vəlshōr (Neeroeteren) Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
jong en kaal vogeltje kakelnestje: kakelnösje (Neeroeteren), vogeltje: mv.  viegəlkəs (Neeroeteren, ... ) vogeltje [ZND 04 (1924)] || vogeltje, pas uit het ei III-4-1
jong en kaal vogeltje adj. kak: kagk (Neeroeteren), nog te kak: nog te kak (Neeroeteren) jonge vogel die nog niet kan vliegen [ZND 36 (1941)] || vogeltje, pas uit het ei III-4-1
jong van een dier jong: joŋk (Neeroeteren), jōnk (Neeroeteren), jōŋk (Neeroeteren) [R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]jong ve dier [ZND 01 (1922)] I-11, III-4-2
jong varken bag: bag (Neeroeteren), bak (Neeroeteren), baq (Neeroeteren), bax (Neeroeteren), baggen (mv.): bage (Neeroeteren), bagje: bęqskǝ (Neeroeteren), bɛkskǝ (Neeroeteren) Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.] I-12
jonge gans jonge gans: joŋ gāu̯z (Neeroeteren), jōŋ gans (Neeroeteren) De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.] I-12
jonge kip pul: pęl (Neeroeteren) Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.] I-12
jongen jong: jong (Neeroeteren, ... ), joung (Neeroeteren, ... ), jóóng (Neeroeteren, ... ) jongen [ZND 11 (1925)] || jongen (knaap) [ZND 01 (1922)] || jongen; een lamme - [ZND 29 (1938)] III-2-2
jongen met wie een meisje verkering heeft liefste: leefste (Neeroeteren) de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 115 (2003)] III-2-2