e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kin kin: kin (Neeroeteren) kin [N 10b (1961)] III-1-1
kind (algemene benaming) jong: jonk (Neeroeteren), kind: keindsj (Neeroeteren), kent (Neeroeteren), kentj (Neeroeteren), kentzj (Neeroeteren), ketzj (Neeroeteren), kind (Neeroeteren), kènd (Neeroeteren), kèntsj (Neeroeteren) kind [ZND 08 (1925)] || kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)] || kind; dat kind [ZND 01 (1922)] || kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)] III-2-2
kinderkleren kinderkleren: kənərkleͅijər (Neeroeteren) kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)] III-1-3
kinderschort met mouwen mouwenscholk: moeweschjolk (Neeroeteren) kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)] III-1-3
kinderstoel kakstoel: kakstool (Neeroeteren), kakstō.l (Neeroeteren), kinderstoel: keͅnjərstō.l (Neeroeteren) Stoel voor kleine kinderen op hoge poten met een armleuning en een tafelblad ervoor, eventueel met een potje onder de zitting (kakstoel, krokstoel, kloef) [N 79 (1979)] III-2-1
kinds kinds: kinds (Neeroeteren) door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 115 (2003)] III-2-2
kinketting kiefkettinkje: kēfkęteŋskǝ (Neeroeteren) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinkhoest kiekhoest: kīēkhoost (Neeroeteren) kinkhoest [ZND 01 (1922)] III-1-2
kinnebak kinnebak: kinnebak (Neeroeteren), kinəbak (Neeroeteren), Onderste gedeelte.  kinnebak (Neeroeteren), kinnebakkes: kinnebakkes (Neeroeteren) Een kinnebak: kaakbeenderen (kinnebak, kinnebakkes, geschaar) [N 106 (2001)] || kinnebak [N 10b (1961)], [ZND 01 (1922)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en de kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [Lk 05 (1955)] III-1-1
kipkap hoofdskaas: heits kíés (Neeroeteren) Kleine blokjes vlees, gesneden uit hart, nieren en ander binnenvlees (kipkap, kluisters?) [N 16 (1962)] III-2-3