e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klompspijkertje klompennageltje: klompǝnē̜gǝlkǝ (Neeroeteren), tripnageltje: trepnē̜gǝlkǝ (Neeroeteren) Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.] II-12
klonteren klonteren: klontjeren (Neeroeteren), kl‧ontjərə (Neeroeteren) klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)] III-2-3
kloosterorde orde: een streng orde (Neeroeteren), ein strang orde (Neeroeteren), en streng orde (Neeroeteren), ijn streng orde (Neeroeteren) Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)] III-3-3
klopper, garde garde: gardə (Neeroeteren), klopper: klopper (Neeroeteren), kloͅpər (Neeroeteren), kwispel: kwespəl (Neeroeteren), kwispel (Neeroeteren) een uit ontschorste tenen van berkenhout bijeengebonden soort borstel om in deeg, stijfsel enz. te roeren || Keukeninstrument voor b.v. het kloppen van room of eieren bestaande uit een aantal lusvormige draden die in een handgreep samenkomen (klopper, garde) [N 79 (1979)] III-2-1
klos pijp: pīp (Neeroeteren) Het garenklosje met snaarschijf aan de spil van de vleugel waarop de spindraad gedraaid wordt. [N 34, B14; N 34, B17] II-7
kloven kloven: klo:və (Neeroeteren) kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] III-1-2
kluit kluit: kliete (Neeroeteren), klieten (Neeroeteren) bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)] III-2-1
kluit aarde klomp: klōmp (Neeroeteren), klot: klǫt (Neeroeteren) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kluwen klosje: kloske (Neeroeteren) Kluwen. [ZND 01 (1922)] III-1-3
knabbelen knabbelen: knawələ (Neeroeteren) knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3